De komst van CART nam net als de overstap van de AAA naar de USAC weinig verschillen met zich mee. De kalender bestond nog steeds voor het grootste deel uit ovals, gecombineerd met enkele permanente circuits. Deze was echter wel van achttien races in 1978 geslonken naar twaalf in 1980.
Halverwege de jaren tachtig groeide de serie sterk. Steeds meer autofabrikanten stapten in de serie, steeds wagens reden er rond en talentvolle coureurs maakten hun debuut of keerden terug naar de serie. Ook de kalender veranderde snel; permanente- en stratencircuits begonnen een steeds grotere rol te spelen op de kalender, terwijl deze groeide naar ongeveer vijftien tot zestien races.
Rick Mears was in de beginjaren van de 80’s de te kloppen man en scoorde in vier jaar zelfs drie kampioenschappen. Deze dominantie werd doorbroken door Formule 1 kampioenen Mario Andretti en Emerson Fittipaldi en debutanten als Michael Andretti, Bobby Rahal, Al Unser Jr. en Danny Sullivan.
De groei van de serie zette in de jaren negentig door, waardoor de serie zich tot een serieuze concurrent voor de Formule 1 begon te ontpoppen. Dit was te danken aan de continuïteit die er eindelijk binnen de serie heerste, vooral op het gebied van de kalender. Het veld werd ook aangesterkt met grote namen als Nigel Mansell, Paul Tracy en Jacques Villeneuve.
Begin jaren negentig was er één Nederlander die serieus tegenstand kon bieden tegen de gevestigde orde: Arie Luyendijk. In zijn zevende seizoen scoorde hij zijn eerste Indy Car overwinning en deed dit direct tijdens het grootste evenement van de serie; de Indy 500. Later zouden nog twee andere overwinningen volgen.
Luyendijk was echter niet de enige Nederlander die in die periode in actie kwam. Jan Lammers maakte zijn Indy Car debuut net als Luyendijk in 1985 en reed in de twee jaar die volgde tien races, met een vijfde plaats op Laguna Seca als beste resultaat. Op datzelfde circuit maakte Cor Euser in 1991 zijn enige Indy Car start.
Ondanks het succes van de serie kwamen ontstond er toch wrijving tussen de CART organisatie en Indy 500 President Tony George. George was het niet eens met de internationale invloeden binnen de serie. Om deze reden splitste George zich met de Indy 500 af van CART om naar het voorbeeld van NASCAR een ‘All American oval racing league’ op te richten: de Indy Racing League (IRL). Een klasse met uitsluitend Amerikaanse coureurs, motoren, wagens, banden en ovals, met de Indy 500 als paradepaardje.
Door de oprichting van deze nieuwe raceserie verloor CART zijn belangrijkste evenement van het seizoen, maar ondanks het verlies van deze race en het internationale veld bleef de serie onder de Amerikanen populair. De CART races kenden grote startvelden met een zeer competitief veld. Eind jaren negentig waren coureurs als Alex Zanardi, Jimmy Vasser, Greg Moore, Juan Pablo Montoya, Paul Tracy en Michael Andretti de smaakmakers van het CART veld.
Het nieuwe millennium bracht echter voor de serie een totaal ander klimaat met zich mee. De inzinkende economie en het verlies van Honda, Toyota en meerdere topteams aan de IRL bracht CART aan de grond van de afgrond. CART werkte zich in de schulden, het veld werd kleiner en minder fans en media toonden interesse in de serie. Om het tij te keren hoopte de serie in 2003 met de nieuwe naam ‘Champ Car World Series’ een verse start te kunnen maken, maar het mocht niet meer baten.
In 2003 liet men de serie zelfs failliet gaan, met de intentie dat teameigenaren Kevin Kalkhoven, Paul Gentilozzi en Gerald Forsythe de serie onder de naam ‘Open Wheel Racing Series’ (OWRS) weer op te kopen. Echter zag ook IRL eigengaar Tony George de kans schoon om zijn concurrent op te kopen en deed ook een bod op de overblijfselen van CART. Rechter Frank J. Otte koos er uiteindelijk voor CART toe te wijzen aan OWRS, waardoor de toekomst van de serie veilig werd gesteld.
Onder leiding van OWRS werd de Champ Car kalender drastisch ingekort van achttien tot veertien races. Ook werden er andere kostenbesparende veranderingen gemaakt, zoals het verbod op het doorontwikkelen van wagens en het behouden van de Lola en Reynard chassis die in 2002 gebouwd waren.
Champ Car zag in het jaar voor het faillissement een indrukwekkend debuut van Sebastien Bourdais, die zijn eerste twee races vanaf pole position startte en in zijn vierde race zijn eerste raceoverwinning pakte. Tijdens zijn debuutseizoen eindigde de Fransman als beste rookie op een vierde plaats in het kampioenschap, waarna hij de vier volgende jaren onverslaanbaar was en voor het eerst sinds Ted Horn in de jaren veertig vier kampioenschappen op rij pakte.